Abraham: profeet van Israël en de volkeren

In de jaren ’60 van de vorige eeuw schreef de godsdienstfilosoof en bijbelkenner Martin Buber zijn artikel $‘Abraham der Seher’$ (Abraham de ziener). Het artikel tekent Abraham als een profetisch figuur die bemiddelt tussen hemel en aarde. Buber leest heel precies. Hij laat tot in detail zien dat de compositie van de Abrahamverhalen een voorafschaduwing is van de geschiedenis van het volk Israel. De persoonlijke roeping van Abraham is een voorbode van de roeping van het volk. En zijn biografie is een vooruitloop op de geschiedenis van heel Israël. In dit artikel wil ik eerst enkele bijzondere trekken laten zien van de figuur van Abraham zoals die verschijnt in de verhalenkrans van de Thora. En daarna wil ik aan de hand van enkele fragmenten uit de brieven van Paulus van Tarsus (Tweede Testament) laten zien hoe hij Abraham ziet als een prototype voor zowel Joodse als niet-Joodse gelovigen in de vroegchristelijke gemeente. Het kernwoord in dit nummer is $‘emoenah’$ (vertrouwen, geloof). De $emoenah$ van Abraham heeft een spoor getrokken in de joodse, de christelijke en de islamitische gemeenschap.

Abraham als verbindende profeet
Abraham wordt door Buber geportretteerd als een verpersoonlijking van het ‘volk van God, dat alle volkeren naar de berg van God, de Sinai brengt $ opdat ze zich tot één mensheid zouden aaneensluiten (Jes. 2:1-5).’ $ Het volk Israël is in de ogen van Buber een volk uitgekozen door de Ene God waardoor de Israëlieten tot eenheid kunnen komen. Dit volk wordt in de profetische verbeelding een voorafschaduwing van de eenwording van alle volkeren. Het is meer dan interessant om in het spoor van Buber de vraag te stellen of deze profetische tekening van Abraham in de Tenach hem niet tot een profetisch figuur maakt, een ‘corporate personality’, die voorafgaand aan Mozes, Jezus en Mohammed een verbindingsfiguur tussen hemel en aarde kan zijn die Joden, christenen en moslims verbindt tot ‘kinderen van de Ene God’ zonder dat één van de groepen Abraham kan claimen als hun persoonlijke icoon. Mozes grijpt in de joodse traditie vaak op de traditie van Abraham, Izaäk en Jakob terug omdat deze aartsvaders als mediators tussen hemel en aarde de kennis van de Barmhartige God in de wereld hebben gebracht. Jezus grijpt in zijn onderricht ook terug op de weg van de aartsvaders. En in de islamitische overlevering is in de fase voordat Abraham tot de eerste moslim werd gemaakt (Abraham als hanif ) Ibrahim als eerste profeet ook door Mohammed erkend. Hoe zou het zijn als ieder van de drie tradities Abraham als eerste profeet zou accepteren, de verpersoonlijking is van de relatie met de Ene God, met de wereld en met de mensen? In die geest denkt Jonathan Sacks als hij in zijn boek The Dignity of Difference een pleidooi houdt voor de erkenning van waarheid en wijsheid in iedere traditie. Als de drie ‘tradities van het boek’ hier echt op in zouden gaan, zou dat een breuk betekenen met een traditie in het jodendom waarin vader Abraham als unieke aartsvader van het joodse volk alleen wordt geclaimd. Het zou ook een breuk betekenen met de traditie in het christendom waarin Jezus als enige bevrijdende verbindingsfiguur tussen hemel en aarde wordt erkend. En het zou een breuk betekenen met de islamitische traditie waarin Abraham wordt geclaimd als de eerste moslim. Alle drie de tradities zouden moeten erkennen dat de belofte door JHWH aan Abraham gedaan zegenrijk doorwerkt in hun eigen traditie en daar waarheid tevoorschijn brengt.

De verhalen over Abraham
De verhalencyclus Gen. 11:27-25:10 sluit volgens Buber aan op de verhalenkring rond Noach. Drie sleutelwoorden tekenen de figuur van Noach: ‘gerechtigheid’, ‘volmaaktheid’ en ‘wandelen’. Deze keren terug in het verhaal van Abraham maar worden op een andere wijze geladen. Het woord ‘gerechtigheid’ komt terug in de middelste van de zeven openbaringen die Abraham ontvangt. Daar, in Gen15:6, wordt het vertrouwen van Abraham hem aangerekend als gerechtigheid. Van Noach werd gezegd dat hij een ‘rechtvaardig man’ was. Bij Abraham let God niet op wat hij is, maar op zijn handelen in een situatie die $ ‘emoenah’$ (= vertrouwen) vraagt. Zijn vertrouwen op God toonde Abram voordat God een belofte aan hem had vervuld ( de belofte van nakomelingschap, van land en van de zegening van alle volkeren) . Het tweede woord bij Noach, ‘volmaaktheid’ keert ook bij Abraham terug, maar ook hier op een andere wijze. In Gen 17:1 klinkt de opdracht $”weest volmaakt” voorafgaand aan het gebod aan Abraham om zijn hele familie te laten besnijden als teken van het verbond. En dat teken verbindt Abraham met de Ene God en met alle kinderen van Israel. Dit teken van het verbond met de Ene God is ook een teken van afstand nemen van iedere vorm van afgoderij. Het derde sleutelwoord is ‘wandelen’. Zoals Noach met God wandelt, zo ‘trekt’ Abraham met God door het gehele beloofde land naar Egypte en weer terug, net als later het volk Israel van Egypte naar Kanaän trok. $‘Abraham gaat al eerste een weg in de geschiedenis als een proclamator van de heerschappij van God.’$(Buber). Zo is hij als profeet die hemel en aarde verbindt een vader voor Israel en de volkeren.

Vertrouwen
In het genoemde artikel benadrukt Buber de betekenis van de zeven openbaringen aan Abraham. Hij ziet deze openbaringen als ‘mijlpalen op de weg van een mens vanaf het begin van de dialogische relatie tussen mens en God tot aan haar voleinding.’ Ik zou op dit punt Buber willen preciseren door te spreken over een trialogische relatie tussen mens, God en wereld. Dat blijkt al in de eerste openbaring als God deze mens Abram uit zijn huis zendt en uit zijn land naar een land dat God hem zal laten zien. De eerste openbaring wordt in de joodse traditie ook omschreven als de eerste beproeving van Abraham. In het tractaat $Spreuken der Vaderen$ wordt gezegd :’Met tien beproevingen werd onze vader Abraham beproefd en hij doorstond ze alle, om te kennen te geven hoe groot de liefde van onze vader Abraham was [Pirke Avot,5,4]. Gen 12:1-3 wordt beschouwd als de eerste beproeving en Gen 22:1-3 als de tiende. Beide teksten komen overeen in de uitdrukking $ Lech lecha = Ga, (jij), op weg.$ De inhoud van de eerste beproeving is het loslaten van het bekende (land, verleden) en het op weg gaan naar het onbekende. Dat vraagt lef en vertrouwen. Vertrouwen in het onbekende. De zegen die Abraham krijgt luidt daar:$ “Ik zal je tot een groot volk maken, en je zegenen en je naam groot maken, wees een zegen……in jou zullen alle families van de aarde gezegend worden.”$ In deze zegen wordt de wording van het volk Israel verbonden met de wording van de volkerenwereld. Abraham is van meet af aan de vader van Israël én de volkeren. Ieder van de zeven openbaringen is ook verbonden met een zegen. Ieder van de tien beproevingen is verbonden met een moment van keuze en belofte. Dit kleurt ook het woord ‘vertrouwen’. De emoenah van Abraham vraagt het lef om los te laten en het lef te durven vertrouwen op een stem die zegt: $Ga jij!$ Vertrouwen heeft ook direct te maken met levensstijl, met durven kiezen voor waar deze God voor staat: $samenleven in gerechtigheid en barmhartigheid$. Buber beklemtoont in zijn artikel dat de uitdrukking ‘recht doen’ de Naam van deze God tekent. De tiende beproeving is de zwaarste. Ging de eerste over het loslaten van het verleden, de tiende gaat over het loslaten van zijn toekomst in de gestalte van zijn zoon:$”..God beproefde Abraham , en sprak tot hem : Abraham. Hij sprak: hier ben ik. Hij sprak, neem je zoon, je enige, Izaäk en ga, jij, naar het land Moria….” $ (Gen 22:1-2). Bij de eerste en de laatste openbaring staat er over Abraham geschreven: $“en hij ging’.$ Hij vertrouwde zich toe aan de stem van God als aan de stem van iemand die ‘gerechtigheid doet en recht’(Gen 18:19).

Profetisch visioen
In de middelste van de zeven openbaringen schouwt Abraham een visioen. In dit visioen wordt hem een nakomeling beloofd, en wordt hem duidelijk gemaakt dat de God van Abraham, Izaäk en Jakob een God is die uitleidt uit onderdrukking (Ur, Egypte, Babel) en die vrijmaakt voor het samenleven in het land van belofte. ‘Daarop leidde De ENE Abraham naar buiten: $“Kijk eens naar de sterren van de hemel, zei Hij en tel de sterren, als je dat kunt. En Hij sprak tot hem: zo zal jouw nageslacht zijn. Abraham vertrouwde op JHWH en deze rekende hem dat toe als een rechtvaardige daad. Ook zei JHWH tegen hem: Ik ben de Eeuwige die jou heeft weggeleid uit Ur, uit het land van de Chaldeeën om je dit land in bezit te geven.”$ (Gen 15: 5-7).
In de vijfde openbaring, Gen 17:1-22 laat de Naam zich voor de tweede keer zien aan Abraham(Vgl. Gen 12:7). Het bijzondere van dit hoofdstuk is, dat het verbond dat gesloten wordt tussen God en Abraham een drieledig verbond is: tussen Abrahamm en God persoonlijk, tussen Abraham als voorloper van Israël en God en tussen Abraham, God en de vele volkeren. Abraham wordt door de Ene God bestemd als vader van een menigte volkeren zonder dat zijn bijzondere relatie met God en de bijzondere relatie tussen God en Israel wordt ontkend of gerelativeerd. Opmerkelijk is, en daarom geeft het te denken, dat de naam van Abram juist in relatie tot zijn bestemming ‘vader van Israel en vader van de volkeren’ hier de extra letter H aan zijn naam krijgt toegevoegd. Deze letter komt twee maal in de niet uit te spreken godsnaam JHWH (ENE) voor. In zijn naam en in dit drieledige verbond wordt de unieke relatie tussen God en Abraham verankerd. Hetzelfde geldt opmerkelijk voor de naam van de moeder van Israel en de volkeren, Sarai, aan wier naam ook een H wordt toegevoegd. Samen weerspiegelen ze de twee H’s uit de godsnaam. In Gen 17: 16 valt haar de drievoudige zegen (Sarah als persoon Sarah als moeder van Israel en Sarah als moeder van de volkeren) ten deel. Als teken van dit drievoudig verbond worden alle mannelijke leden in het huis van Abraham besneden.

Het zien van de weg van God
In de zesde openbaring laat JHWH zich voor de 3e keer zien aan Abraham. Na de ontmoeting met de drie figuren bij de tent, waarin aan Abraham en Sarah wordt aangekondigd dat ze een zoon krijgen, richt JHWH zich tot Abraham. Hij blijkt dan al voluit een volwaardige partner te zijn, getuige ook het stevige pleidooi dat Abraham voert bij de ENE voor de inwoners van Sodom en Gomorra. Het essentiële van de weg van God ,zo zegt Buber, is dat Israël en de volkeren in de voetstappen van Abraham gaan door recht te doen en oprecht te zijn. God wordt door Abraham in de climax van de verhalenkrans gezien als Ziener. En Abraham wordt zelf ook getekend als ziener. God ziet de mens en de mens ziet God. $’God ziet de diepste werkelijkheid van de menselijke ziel, door deze in zijn beproeving tevoorschijn te halen; de mens ziet de weg van God, waarop hij in diens voetstappen mag treden. De mens ziet en ziet ook dat hij gezien wordt.’ $ Buber tekent Abraham zo als profeet op twee manieren: als bemiddelaar tussen boven en beneden, beneden en boven, maar ook als mens die ziet en gezien wordt. De Abraham verhalen schilderen Abraham als de eerste drager van de gave van de profetie. In Gen 20:7 wordt Abraham ook letterlijk navi genoemd, een ander en meer gebruikt woord voor ‘profeet’. Navi betekent waarschijnlijk iemand die geroepen is door God en die een roeping ontvangt van God.

Een brief aan een nieuwe gemeenschap
De brieven van Paulus van Tarsus zijn de eerste schriftelijke documenten van en voor de eerste christelijke gemeenschappen. Ze zijn geschreven zo’n 20 tot 30 jaar na de dood van Jezus van Nazareth die in die gemeenschappen als messias / christus werd erkend. Paulus is niet een van de directe leerlingen van Jezus, maar is door een openbaring een volgeling van deze messiaanse figuur geworden. Hij reisde de toenmalige wereld af,stichtte en bezocht gemeenschappen waarin Joodse en niet Joodse volgelingen zich herkenden in de weg van Jezus van Nazareth. In 56 na chr. dicteert Paulus vanuit Korinthe een brief aan zijn secretaris Tertius die door Febe een vrouwelijke diaken naar Rome wordt gebracht. In die brief houdt Paulus een existentieel betoog voornamelijk voor de niet joodse leden van deze nieuwe gemeenschap om de joodse leden volwaardig te erkennen als gelijkwaardige leden van de gemeenschap. Die gemeenschap noemt hij ‘een nieuwe schepping’(2 Kor 5:17;Galaten 6:15). Voor hem is deze nieuwe gemeenschap van joden en niet joden een wonder, maar tegelijkertijd worstelt hij met de vraag over de blijvende roeping en betekenis van het joodse volk. Paulus zelf komt voort uit een joodse familie en is opgegroeid in de farizees-joodse traditie. In de hoofdstukken9-11 van de brief aan de Romeinen denkt hij na over de verhouding van de nieuwe gemeenschap tot de joodse gemeenschap (volk); en in de hoofdstukken 3 en 4 van dezelfde brief geeft hij een speelse en verrassende uitleg van de figuur van Abraham aan de hand van enkele teksten uit Genesis 12-22. In de Mondelinge Thora is Abraham de eerste die afgoderij afzwoer en in de Ene God ging geloven. In alle joodse literatuur na de Tenach is hij de stamvader van Israël als ook de vader van de proselieten die tot geloof kwamen in de ENE God.

Abraham in Rome
Paulus komt tot een prachtige vondst: Abraham is zowel voor de joodse als voor de niet-joodse gelovigen in de nieuwe gemeenschap een prototype, een icoon. En dat kan ook, zo redeneert Paulus, omdat Abraham geloofde in God voordat hij besneden was. De beroemde zin uit Gen 15:6 $”Abraham geloofde God en het werd hem tot rechtvaardiging gerekend”$ werd gesproken twee hoofdstukken voordat hij in Gen 17 besneden werd. Paulus gaat heel speels om met de woorden ‘geloof’, ’rechtvaardiging’ en ‘toerekenen’. Voor Paulus is de kern van de nieuwe visie op de relatie tussen God, mens en wereld dat er in de nieuwe gemeenschap wel verschillen zijn tussen Jood en Griek, maar dat er geen onderscheid wordt gemaakt. God neemt volgens Paulus- dit is het hart van zijn visioen op weg naar Damascus- besnedenen en onbesnedenen aan als rechtvaardigen op grond van hun geloof. Dit geloof – en ik denk dat Paulus hier ook aan de $emoenah$ van Abraham denkt, bevestigt de kern van de Tora (Deut 6:4). Abraham bleef vertrouwen op de belofte van God, tot op zijn honderdste jaar toe; hij bleef hopen en geloven dat hij de vader van $”een menigte volkeren”$ zou worden. Doordat hij bleef hopen en vertrouwen bewees hij eer aan God (Rom 4:20). Abraham was er diep van overtuigd dat de ENE bij machte was te doen wat hij beloofd had. En dat werd hem als een daad van gerechtigheid toegerekend.
Paulus ziet in de Romeinenbrief Abraham als een verbindingsfiguur tussen het verbond van God met Israël en het verbond van God met de menigte der volkeren. Met Martin Buber zouden Jodendom en Christendom,- na alle eeuwen waarin Christenen Joden hebben willen onterven uit het verbond – Abraham als de profeet bij uitstek kunnen rehabiliteren. Want door zijn emoenah is de Ene God zowel het verbond met Israel aangegaan (via Mozes) als het verbond met alle volkeren (via Jezus) en later (via Mohammed). Als moslims de oorspronkelijke mekkaanse traditie, waarin Abraham werd erkend als de eerste profeet, zouden willen hernemen, zouden de drie tradities op een nieuwe wijze elkaar kunnen erkennen en herkennen zonder iets af te doen van het eigene en unieke van ieder van de drie wegen tot de ENE God.

Samenvatting
Abraham wordt in een beroemd artikel van Martin Buber getekend als een profetisch figuur die Israel en de volkeren met elkaar verbindt. Het is de $emoenah$ (= vertrouwen) van Abraham die hem ook waardig maakt voor deze rol. In tien beproevingen en zeven openbaringen groeit hij uit tot een echte vader van alle gelovigen in drie tradities. Paulus van Tarsus houdt in de brief aan de Romeinen een pleidooi bij de niet joodse gelovigen in de nieuwe gemeenschap die in Rome was ontstaan voor een gelijkwaardige rol voor de joodse gelovigen in die gemeenschap. God heeft zijn verbond met Israel nooit opgegeven, maar in Jezus wel uitgebreid naar alle volkeren. In een speelse exegese van teksten uit Gen 12-22 wordt Abraham in Rome een prototype voor alle gelovigen, of ze nu jood of Griek zijn.

 

Literatuur

Tomson, Peter J.(1997) ‘Als dit uit de Hemel is….’. Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het Jodendom. Hilversum: Folkertsma Stichting.

Stendahl, Krister (1977) Paul among Jews and Gentiles and other Essays. London: SPCK

Kuschel, K.J.(2001). Strijd om Abraham. Wat joden, christenen en moslims scheidt en verbindt. Zoetermeer: Meinema.

Buber, M.(1964)’Abraham der Seher’, in Werke,vol.II (Schriften zur Bibel), Heidelberg:Lambert Schneider, pp.873-893.

Kepnes,St.(1992) The Text as Thou. Martin Buber’s Dialogical Hermeneutics and Narrative Theology. Bloomington and Indianapolis: Indiana University Press.

Heschel, A.J. (1962) The Prophets II. New York: Harper and Row.

 

Deel op social media

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *